BOEK XXXIV
|
10 |
Laten we naar de onzinnige van God luisteren die tot ons spreekt: "Op de dag van het herstel van alle dingen zullen Gods uitverkorenen niet meer de vuiligheid van de dood kennen, noch pijn, noch ziekte, noch slavenarbeid, noch vuil, noch armoede, noch twijfel, noch angst, noch haat, noch de duisternis van de ballingschap." |
10' |
Hun kleren zullen smetteloos wit zijn, en hun gezichten zullen weerschijnen als goud in versmelting; hun verlangens zullen worden verhoord zelfs vóór ze zijn verwoord, en de vreugde van hun vrede zal eenstemmig zijn in de Enige Schittering. Het is geen ijdele belofte die ons hier wordt gedaan. |
|
|
29 |
Niets anders zal ons van de ellende, van de vuiligheid, van de ziekte, van het leed, van de onwetendheid, van de angst, van de haat, van de wanhoop, van de eenzaamheid en van de dood redden, dan de wetenschap van de zeer geleerde God. |
29' |
En niets anders zal haar aan ons overdragen, dan de liefde van hen die haar door vererving bezitten sinds de schepping van de mens, want hun woord is Gods liefde die tot ons komt tot op de aarde van ballingschap. |
|
|
Er zijn twee uitersten die zij die afstand hebben gedaan van de wereld moeten vermijden. Een leven gewijd aan genoegens en aan hartstochten, onterend, zinnelijk, grof, onedel, onprofijtelijk; en een leven in dienst van verstervingen, pijnlijk, onedel, onprofijtelijk.
BOEDDHA
|
| |
We hebben de ambrozijn gedronken, we zijn onsterfelijk geworden, we hebben het licht gezien, we hebben de goden gevonden.
VEDA'S
|
|
|