BOEK XVII
|
3 |
Wie inspireert deze predikanten die ons de eeuw, de fabriek, de machine, het vergif, de politiek, de vaderlandsliefde, het maatschappelijke, de intelligentie, het werk en de ijdelheid van de mensen roemen boven de kennis en de liefde van God?
Wie inspireert deze lofredenaars van de menselijke hoogmoed en blindheid? |
3' |
O priesters, o monniken, o leken die in jullie harten nog in God geloven, verwerp de zuurdesem van Satans hoogmoedige wetenschap. Begrijp dat het tevergeefs is om hier beneden het bederf van de doodzonde te willen organiseren. Gedenk het woord van de meester die zei: "De werken van de wereld zijn slecht" en vrees niet meer dan hij de haat van de wereld, door ten overstaan van allen deze getuigenis af te leggen. |
|
|
15 |
De godsdienstigen en de goddelozen negeren ons, de geleerden en de onwetenden verachten ons, de intelligenten en de stommeriken bespotten ons, de harde werkers en de losbandigen wijzen ons af.
Als een vriend ons erkent, is dat nog overbodig, want onze vertroosting is alleen in God. |
15' |
Men kan een huichelaar, een goddeloze, een slechte of een afgedwaalde niet bekeren door zijn kwaad zichtbaar te maken en door het hem heftig te verwijten, maar men kan hem verbeteren door het goede dat in hem is gebleven te kweken, door hem aan te moedigen en door hem lief te hebben zoals hij is, hoe verminkt hij ook is. |
|
|
36 |
Wat wanen ze zich veilig, de middelmatigen die slechts voor zichzelf leven!
- Wat wanen ze zich vaardig, zij die hun broeders frustreren! - Wat wanen ze zich intelligent, zij die de ongelukkigen de baas zijn! - Wat wanen ze zich sterk, zij die de zwakken verpletteren! O gelovigen, beschouw het einde van hen die "IK" zeggen en nooit "GOD". |
36' |
O wat zijn ze goed geslaagd, de machtigen en de sluwen! - O wat zijn ze trots, de intelligenten en de welgestelden! - O wat zijn ze zelfverzekerd, de kuddes middelmatigen en huichelaars! De aarde is al halfopen om hen te ontvangen en ze begrijpen het niet, want de zelfvoldaanheid verblindt hen, en allen gaan naar de grafkuil waar men niet van terugkomt. |
|
|